Het is altijd moeilijk om de juiste balans te vinden tussen de belangen van de langstlevende en die van de kinderen. Zeker als het om een samengesteld gezin gaat.

Dat blijkt ook uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. Een man en zijn vriendin sluiten een samenlevingscontract waarin een verblijvensbeding met betalingsplicht is opgenomen. Dit houdt in dat als één van hen overlijdt de langstlevende hun gezamenlijke bezittingen mag overnemen, op voorwaarde dat de erfgenamen de helft van de waarde ontvangen. De uitbetaling wordt echter opgeschort tot een later moment.

De partners weten zeker dat de langstlevende in hun gezamenlijke huis kan blijven wonen, maar ook dat de eigen kinderen uiteindelijk de halve overwaarde krijgen. Het is dus van belang om goed vast te leggen wanneer de langstlevende de stiefkinderen moet uitbetalen.

In deze casus is dat onder andere als de langstlevende overlijdt. Maar ook als deze (her)trouwt in algehele gemeenschap van goederen of als de langstlevende met een nieuwe partner gaat samenwonen “als ware zij gehuwd”.

De man overlijdt. Na verloop van tijd trekt zijn vriendin in bij haar nieuwe vriend. Haar stiefkinderen eisen hun vadersdeel op omdat de tekst van het verblijvensbeding hen deze mogelijkheid biedt. De vriendin claimt dat haar overleden vriend dit niet zo bedoeld heeft en dat de notaris deze specifieke opeisingsgrond opgenomen heeft zonder enige toelichting.

Maar de rechter geeft de stiefkinderen gelijk. De tekst laat geen ruimte voor twijfel.

Extra zuur is dat de vriendin claimt dat ze “op proef” samenwoonde met haar nieuwe partner. Zou het niet bevallen, dan wilde ze weer op zichzelf gaan wonen. Dat zal alleen niet meer in het oude huis zijn, want dat moet ze verkopen om de stiefkinderen uit te kunnen betalen.

%d bloggers liken dit: