Hoe een simpele wens grote gevolgen kan hebben, blijkt uit het oordeel van de Rechtbank over het stopzetten van een bijstandsuitkering.
Een man trekt na zijn scheiding in bij een goede vriend. Op grond van de Participatiewet krijgt hij een uitkering voor een alleenstaande die kosten deelt met een ander.
Na twee jaar tekenen de man en zijn vriend een samenlevingscontract. Daarin staat vermeld dat zij de kosten van de huishouding delen en al twee jaar een gemeenschappelijke huishouding voeren. Bij de rechtbank verklaart de man dat hij deze verbintenis is aangegaan omdat zijn vriend het appartement huurt van een woningcorporatie. Die organisatie heeft hem laten weten dat hij alleen als mede-huurder, met alle bijbehorende rechten, wordt gezien als hij en zijn vriend een samenlevingscontract tekenen.
Maar wat de man over het hoofd heeft gezien, is dat het aangaan van het samenlevingscontract invloed heeft op zijn uitkering. Hij is nu geen alleenstaande meer, dus wordt zijn uitkering stop gezet.
Ook de bedragen die hij gedurende de afgelopen twee jaar heeft ontvangen, moet hij terugbetalen. De uitkeringsinstantie beroept zich op het samenlevingscontract waarin staat dat de heren al twee jaar samenwonen en kosten delen.
De man en zijn vriend ontbinden hun samenlevingscontract. Helaas zijn de problemen daarmee nog niet voorbij. De man krijgt namelijk ook de komende twee jaar geen uitkering. In de Participatiewet staat (simpel gezegd) dat als je in dezelfde woning woont als je ex-echtgenoot, je geacht wordt een gemeenschappelijke huishouding te voeren. Hetzelfde geldt voor een ex-partner met wie je een samenlevingscontract had.
Al met al had de man dus beter niets kunnen vastleggen. Dan had hij weliswaar geen huurbescherming gehad ten opzichte van de huisbaas, maar nu heeft hij vier jaar lang geen recht op een uitkering.