Vorig jaar heb ik geschreven over de zogenaamde Wageningse gifmoord. De eigenaresse van een boekhandel gelegen in deze stad is door haar echtgenoot om het leven gebracht. Hij is veroordeeld voor het bewust en moedwillig toedienen van vergif, als gevolg waarvan zij is overleden. Hij had daarom geen recht op haar erfenis.

In de wet staat namelijk dat iemand die onherroepelijk veroordeeld is vanwege moord op degene van wie hij of zij erfgenaam is, onwaardig is om erfgenaam te zijn. Voor een onherroepelijke veroordeling voor poging tot moord of voorbereiding ervan (al dan niet samen met anderen) geldt hetzelfde.

In een andere rechtszaak was de vraag hoe de wet uitgelegd moet worden als een echtgenoot psychotisch is op het moment dat hij zijn vrouw om het leven brengt. In dit geval werd de dader daarom – door de strafrechter – van alle rechtsvervolging ontslagen, maar hij kreeg wel TBS opgelegd. Er is dan weliswaar geen (onherroepelijke) veroordeling, maar dat de man zijn vrouw heeft omgebracht, staat buiten kijf.

De civiele rechtbank in Zutphen houdt vast aan de exacte bewoordingen van de wet. De man is niet veroordeeld voor de moord, dus is hij waardig om de erfenis van zijn vrouw te krijgen.

In de Wageningse gifmoord was het Gerechtshof niet zo strikt. Daar oordeelden de rechters dat de moordenaar ook geen recht had op de helft van de huwelijksgemeenschap. De rechtsgrond daarvoor was niet de wet, maar de redelijk en billijkheid. Dit is een uitkomst die waarschijnlijk veel mensen rechtvaardiger zullen vinden.

%d bloggers liken dit: